Uitvoering werken door een andere aannemer na gebrekkig werk – te volgen regels

Zelfs in de veronderstelling dat X ooit zou gemeend hebben dat Y enige fout zou hebben bedreven, dan is een ingebrekestelling hoe dan ook vereist.

Een partij immers, die meent de werken te kunnen laten uitvoeren door een derde, of die die werken zélf wenst uit te voeren, kan dit slechts mits het respecteren van een aantal voorwaarden die in rechtspraak en rechtsleer worden gesteld om willekeur tegen te gaan.

Zo dienen alle maatregelen te worden getroffen ter vrijwaring van de rechten van verdediging, zoals de ingebrekestelling aan het adres van de schuldenaar om zich alsnog van zijn verbintenissen te kwijten, het toestaan van een redelijke termijn daartoe, en de tegensprekelijke vaststelling van de staat van de werf, van de eventueel nog uit te voeren werken, en van de afrekening tussen partijen ( M.A. Flamme, Ph. Flamme, A. Delvaux et F. Pottier, Le contrat d’entreprise, Chronique de Jurisprudence ( 1990-2000 ), Les dossiers du Journal des Tribunaux, nr. 596 en 597, p. 491 t/m 495 ).

Men kan niet zonder meer een schadeloosstelling claimen.

Ten eerste dient de schade haar toerekenbaar te zijn, en ten tweede dienen de schadeëisen te worden gegrond.

Vermits X de werken door een derde liet uitvoeren of ze zélf uitvoerde zonder Y daarin te kennen, en zonder aan de jurisprudentiële en doctrinale voorwaarden te voldoen, kan de desbetreffende kost uiteraard niet op Y verhaald worden.

Het is immers een verbintenisrechterlijke regel dat de uitvoering in natura primeert, de uitvoering ad rem ipsam, met name deze waartoe de debiteur zich verbonden heeft.

Uitvoering bij equivalent, bij wijze van schadeloosstelling, is slechts een surrogaat, waarvan slechts sprake kan zijn wanneer de uitvoering in natura niet meer mogelijk is.

Het is dus volkomen fout te menen dat de aangevoerde niet-uitvoering van de verbintenis de schuldenaar zonder meer tot schadeloosstelling zou verplichten.

De schuldeiser mag slechts de rechtstreekse uitvoering in natura van de verbintenis eisen, dat wat hem in de verbintenis beloofd werd.

Anderzijds is de schuldenaar slechts díe prestatie verschuldigd waartoe hij zich heeft verbonden.

Hij kan er door zijn schuldeiser niet toe gedwongen worden een ándere prestatie te leveren, evenmin als hij zijn schuldeiser zou kunnen verplichten met een plaatsvervangende schadeloosstelling vrede te nemen. ( M.A. Flamme, Ph. Flamme, A. Delvaux et F. Pottier, Le contrat d’entreprise, Chronique de Jurisprudence ( 1990-2000 ), Les dossiers du Journal des Tribunaux, nr. 142 e.v. p. 130 e.v., H. Bocken en B. De Temmerman, Verbintenissen, Overzicht van Rechtspraak ( 1981 – 1992 ), T.P.R. 1994, 637 en 638 nr. 336, S. Stijns, D. Van Gerven et P. Wéry, Les obligations : les sources, Chronique de Jurisprudence ( 1985-1995 ), J.T. 1996, 720 en 721, nr. 93, P. Van Ommeslaghe, Les Obligations, Examen de Jurisprudence ( 1974 à 1982 ), R.C.J.B. 1986, 193 tot 195, nr 88, Examen de Jurisprudence (1968 à 1973), R.C.J.B. 1975, 686 en 687, nr. 105, P. Van Ommeslaghe, La sanction de l’inexécution des obligations contractuelles, T.P.R. 1984, 197 e.v., H. De Page, dl. III, 122 tot 124 met noot (1) p. 122, nr. 94 )

De schuldeiser die zich niet aan voorgaande criteria houdt, en die zijn schuldenaar voor een voldongen feit stelt door de werken door een derde te laten uitvoeren, heeft geen verhaal meer ten aanzien van zijn debiteur, die daardoor ontlast wordt van de verbintenis tot herstel bij equivalent.

Dit herstel bij equivalent is een uitvoeringswijze van de verbintenis, terwijl de uitvoering van de verbintenis zélf door het toedoen van de schuldeiser is uitgedoofd.

Door aldus de herstellingswerken door een derde te laten uitvoeren, of ze zélf uit te voeren zonder de schuldenaar toe te laten ze zélf uit te voeren, zijn de verbintenissen van deze laatste uitgedoofd, en kan de schuldeiser te zijnen opzichte geen aanspraak op enige vergoeding meer laten gelden (Luik, 1 oktober 1991, T. Aann. 1993, 302, met noot Ph. Flamme, Luik, 26 juni 1991, T. Aann. 1992, met noot van de redactie, Kh. Luik, 10 maart 1993, T.B.H. 1994, 462, Kh. Brussel, 10 oktober 1990, T. Aann. 1993, 375, Rb. Brussel, 7 juni 1988, R.W. 1988-1989, 1378, Rb. Brussel, 9 maart 1983, T. Aann. 1990, 249, Kh. Dendermonde, afd. Aalst, 9 september 1980, T. Aann. 1981, 281, met noot Devroey, Kh. Oudenaarde, 24 juni 1980, T. Aann. 1981, 236, met noot W. Abbeloos, Kh. Brussel, 26 juni 1979, T. Aann. 1980, 102, H. De Page, dl. II, 608, nr. 606 sub. 2°).